Begin mei bemonsterde onderzoeksinstituut NIOZ ten noorden van Ameland de zeebodem op de aanwezigheid van de halfgeknotte strandschelp. Na analyse deze zomer van de gegevens uit enkele opeenvolgende jaren hopen de partners van het project Ruimte voor vogels en vissers te kunnen vaststellen of de vangst van het schelpdier in de Noordzee op een duurzame manier mogelijk is.
Naar schatting leeft in het Nederlandse deel van de Noordzee momenteel ongeveer een miljard kilogram van de halfgeknotte strandschelp (Spisula subtruncata). De 13,7 miljoen kilogram strandschelpen (ongeveer 1,4% van het totaal) die nu door Nederlandse vissers worden gevangen, is voornamelijk bestemd voor de export.
Op zichzelf zou de afzet van deze schelpdieren op de Nederlandse markt een duurzaam alternatief kunnen zijn voor een deel van de miljoenen kilo’s zeevruchten die ons land jaarlijks importeert uit zeeën elders in de wereld. De vraag is of de zwarte zee-eend, een beschermde zeevogel, last heeft van de vangst van de halfgeknotte strandschelp in de Noordzee.
Projectleider Katja Philippart van NIOZ: “Ecologisch gezien vormen schelpdieren een duurzame eiwitbron: ze zitten laag in de voedselketen. Daarnaast is er een korte keten van vangst naar bord en dus weinig milieubelasting. Het is essentieel om te onderzoeken of de eventuele intensivering van de vangst binnen de natuurwetgeving mogelijk en gewenst is. Ieder jaar van november tot en met maart zijn beschermde zwarte zee-eenden (Melanitta nigra) die op de Noordzee overwinteren afhankelijk van de halfgeknotte strandschelp als voedselbron.”
Bemonstering Spisulabank
Dat onderzoek bestaat voor een groot deel uit het monitoren van de groei van de strandschelpen gedurende opeenvolgende jaren. Daarvoor wordt ten eerste een zogeheten boxcorer gebruikt, een instrument dat vanaf een schip wordt neergelaten op de bodem van de zee en daaruit met minimale invloed op de nabije omgeving een hap sediment neemt, met de daarin levende schelpdieren. Onderzoeksmedewerker Loran Kleine Schaars van NIOZ voerde de laatste bemonstering uit. “Belangrijkste was om een herbemonstering te doen van de punten die vorig jaar bemonsterd waren in dezelfde tijd van het jaar. Dit betrof een aantal raaien die allemaal in de Spisulabank aan de noordwestkant van Ameland liggen, waar ook commercieel gevist wordt. In totaal namen we monsters op 24 locaties.”
Methodes vergelijken
Daarnaast had de bemonstering als doel om methodes met elkaar te vergelijken. Kleine Schaars: “Ten eerste willen we een vergelijking maken met de data van Wageningen Marine Research. Zij bemonsteren met een bodemschaaf en de vraag is of onze boxcorerdata één op één te vergelijken zijn met de schaafdata.” Ook vergelijken de onderzoekers hun methode met die van de visserijsector. “De vissers gebruiken zuigkorren om op Spisula te vissen en dat hebben wij nu ook gedaan”, vertelt Kleine Schaars. “Met de monsters uit zuigkorren kunnen we de biomassa van de schelpdieren door het jaar heen vaststellen. Wat deze keer erg opviel is dat de meeste schelpen vol met zaad zitten en dicht tegen de paaitijd aankomen. Wie weet dus nieuwe aanwas dit jaar.”
Advies aan LNV
Het NIOZ zal de komende maanden in het lab op Texel metingen verrichten aan de verzamelde monsters. Projectleider Philippart: “Lengte en biomassa worden vastgesteld. Op basis van deze en historische gegevens hopen wij als projectpartners samen het ministerie van LNV te kunnen adviseren of er voor zowel de eenden als de vissers voldoende Spisula aanwezig is en of het intensiveren van de vangst van de halfgeknotte strandschelp mogelijk is.”